• Een robotmaaier die het gazon automatisch verplaatst.

• Een laadstation, dat 2 functies heeft:

  • Stuursignalen verzenden langs de grensdraad zodat het product de draad kan volgen naar specifieke afgelegen gebieden in de tuin en zijn weg terug kan vinden naar het laadstation.

  • Het product opladen.

• Een voeding, aangesloten op het laadstation en een stopcontact van 100-240 V.

• Lusdraad, gelegd rond het werkgebied en rond objecten/planten waar het product niet tegenaan mag lopen. De lusdraad wordt gebruikt als grensdraad.

LET OP: Oneffen gazonoppervlakken of gebieden met stilstaand water kunnen het product beschadigen.

• Maak een blauwdruk van het werkgebied en neem alle obstakels op.

• Markeer op de blauwdruk waar het laadstation en de grensdraad moeten komen.

• Vul gaten in het gazon.

• Maai het gras voor de installatie. Zorg ervoor dat het gras niet hoger is dan 10 cm.

Je kunt de grensdraad met palen installeren of ingraven. Beide benaderingen kunnen worden gecombineerd in hetzelfde werkgebied.

LET OP:

• Als u een MOSHARK in het werkgebied gebruikt, begraaf de begrenzingsdraad dan om schade te voorkomen.

3.1 Onderzoeken waar het laadstation moet worden geplaatst:

• Houd minimaal 1,5 m vrije ruimte voor het laadstation en 40 cm vrije ruimte achter het laadstation. Houd minstens 35 cm vrije ruimte vanaf de grens.

• Houd minstens 1,5 m vrije ruimte op het werkgebied van het laadstation (Afb. C).

LET OP: De RECHTER kant van het laadstation (C-4) moet binnen de snijzone geplaatst worden.

WAARSCHUWING: Snijd de laagspanningskabel niet door en verleng deze niet. Er bestaat gevaar voor elektrische schokken.

• Plaats de voeding op een plaats die beschermd is tegen zon en regen.

• Gebruik een aardlekschakelaar (RCD) met een uitschakelstroom van maximaal 30 mA bij het aansluiten van de voeding op het stopcontact.

• De begrenzingsdraad moet als een lus rond het werkgebied worden gelegd. Sensoren in het product detecteren wanneer het de begrenzingsdraad nadert en de robot kiest een andere richting.

• Leg de begrenzingskabel ten minste

  • 40 cm van de grens.

  • 35 cm van een obstakel van meer dan 5 cm hoog (Afb. G1).
    

  • 30 cm van een obstakel van 1-5 cm hoog (afb. G2).
    

  • 10 cm van een obstakel dat minder dan 1 cm hoog is (Fig. G3).

• Als het werkgebied 2 niet met elkaar verbonden gebieden heeft, maak dan een secundair gebied (B). De hoofdzone (A) moet het laadstation bevatten.

• Leg de grensdraad rond het secundaire gebied om een eiland te maken.

• LET OP: De begrenzingsdraad moet als 1 lus rond het totale werkgebied (A + B) worden gelegd.

• LET OP: Wanneer u het secundaire gebied gebruikt, selecteert u de modus secundair gebied.